Mijn lievelingstrui is versleten. Ontkennen heeft geen zin meer. Mijn gezinsleden drukken me met de neus op de feiten en herhalen met aandrang dat het ‘zo niet langer kan’. Ik probeer hen nog te overtuigen van de optie om de trui te laten herstellen, maar krijg onmiddellijk als repliek dat er al meer stof verdwenen is dan dat er overblijft. Dat is niet helemaal onwaar, want het aantal gaten in die warme trui is inderdaad niet meer op één hand te tellen. Er zit niets anders op dan mijn warme trouwe vriend los te laten en op zoek te gaan naar een nieuwe trui.
Ik ga dus aarzelend voor een ‘op zijn paasbest’-aanpak.
Dat gezegde komt van het gebruik dat nieuw gedoopten bekleed werden met nieuwe witte kledij en alle gelovigen bij uitbreiding nieuwe kledij droegen. Tijdens de Paaswake krijgen de volwassenen die gedoopt worden trouwens nog steeds wereldwijd een witte sjaal omkleed.
Wit en nieuw, want Pasen maakt van ons nieuwe mensen.
Maar dat Paasgeloof verloopt ook bij de eerste leerlingen met vallen en opstaan. De leerlingen aarzelen, trekken zich terug, schipperen tussen geloof en ongeloof. Het kost hen oefentijd om samen ‘nieuw’ te worden. Het is het refrein van de vele verschijningsverhalen: door de nabijheid van Christus leren ze met nieuwe ogen te kijken, met hernieuwd vertrouwen te geloven, met frisse moed elkaar nabij te zijn.
Paulus schrijft aan de Efeziërs: ‘Geef uw vroegere levenswandel op, en leg de oude mens af. Laat u voortdurend vernieuwen in uw geest en uw denken en trek de nieuwe mens aan’.
Ik begin alvast met die nieuwe trui.
Reageren? Mail naar koen.vlaeminck@kerk.net